Hout isoleert veel beter dan steen, staal of glas. En een houten constructie kent zelden koudebruggen. Maar dit lekker lichte materiaal heeft wel een lagere massa en houdt daardoor koude en warmte korter vast.
Houten wanden associeer je niet snel met kou. Ja, een eenplanks gepotdekseld schuurtje met veel kieren, daar kun je je wel bittere kou bij voorstellen. Maar dan nóg is het materiaal niet zo koud als beton of staal kunnen zijn. Dat komt door de isolatiewaarde van hout. Grenen heeft bijvoorbeeld een warmtegeleidingcoëfficient van 0,14, tegen baksteen 1,0. Dat is de zogenaamde lambdawaarde. Hout geeft dus aanmerkelijk minder warmte of kou per vierkante meter door. Dat heeft gevolgen voor de isolatiewaarde R (de materiaaldikte in vierkante meters gedeeld door de lambdawaarde). Die is bij een grenen balk van 15 centimeter dik bijvoorbeeld 1.07 en bij een steen van dezelfde breedte 0,15.
Hout als isolatie
Gebruik je kruislaaghout van 20 centimeter dik, dan is de R-waarde van de wand al 1,4. Het Bouwbesluit schrijft voor nieuwbouw een minimale Rc-waarde voor bij muren van 4,5 Rc en bij daken van 6 Rc (waarbij Rc staat voor het complete bouwdeel met al zijn elementen). Met een massief houten gevel of dak ben je dus al best een eind op weg. Aangezien kruislaaghout altijd aan de buitenzijde moet worden afgewerkt in verband met bescherming tegen vocht en neerslag is dat de meest logische plaats voor het aanbrengen van een (relatief dunne) isolatielaag tussen hout en gevelbekleding. Het wordt als een voordeel van deze bouwwijze gezien: bij een gegeven bouwopperblak levert het tot centimeters meer effectief woonoppervlak op. Overigens kan er natuurlijk ook aan de binnenzijde van de houten wanden geïsoleerd worden.
Luchtdicht zonder koudebrug
Een kenmerk van bouwen met kruislaaghout is de precieze en ‘droge’ montage. De houten delen sluiten tot op de millimeter op elkaar aan en worden aan elkaar bevestigd met verbindingsstukken en/of schroeven. Dat betekent dat, terwijl het materiaal van zichzelf prettig ademend is, de constructie al heel snel voldoet aan de luchtdichtingseisen. Het betekent ook dat er weinig tot geen koudebruggen zijn (sterk warmtegeleidende materialen die in een constructie de binnen- met de buitenkant verbinden).
Houtskeletbouw
Houtskeletbouw bestaat, het woord zegt het al, uit een bouwwijze waarbij een houten skelet wordt getimmerd of geschroefd. De muren bestaan uit een raamwerk van latten, waarin gevelopeningen en isolatie worden aangebracht, bijvoorbeeld glas- of steenwol, hennep, vlas of een ander materiaal met een hoge R-waarde. Het punt bij houtskeletbouw: het houten skelet is door onderlinge dwarsbalken met elkaar verbonden of bestaat uit cassettes van brede balken. Dat hout heeft een lagere isolatiewaarde dan de tussenruimten met het isolatiemateriaal. Met een fikse overdrijving kun je zeggen dat het hout in die gevallen als koudebrug fungeert. Een oplossing is om de muren af te timmeren met plaatmateriaal dat de totale isolatiewaarde optrekt naar de 4,5 Rc van het Bouwbesluit.
Massa, energiebehoufte
Bij de BENG-eisen (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) speelt niet isolatie of luchtdichting de hoofdrol, maar het energieverbruik van een woning. Die dient onder een bepaalde hoeveelheid KWh per vierkante meter te blijven, grofweg circa 55 kWh/m2. Dit gaat om de maximale hoeveelheid energie die moet worden toegevoegd om de woning op temperatuur te houden. Hier zijn lichte constructies zoals houtbouw en metaalbouw in het nadeel, want hier speelt de massa van het bouwmateriaal een rol: een geïsoleerde stenen muur koelt, eenmaal opgewarmd, minder snel af dan een geïsoleerde muur van hout, ook al is de Rc-waarde vergelijkbaar. In de BENG-eisen is een toeslag afgesproken van 5 KWh voor ‘lichte bouw’. Gebouwen van hout mogen dus op jaarbasis iets meer energie verbruiken voor verwarming dan stenen gebouwen. Dit is besloten omdat houtbouw op andere punten (zoals bouwsnelheid, stikstofbesparing en CO2-opslag) grote voordelen heeft ten opzichte van minerale bouwproducten.
Maximaal is anders
De eisen van de BENG zijn strenger dan die van het Bouwbesluit maar nog altijd aan de ruime kant. Door de verruiming van de norm voor lichte bouw kunnen hout- en staalbouwers mee concurreren in scherpe aanbestedingen tegen ‘minerale’ bouwers. Iets dikker isoleren kan natuurlijk altijd, maar dat verhoogt de prijs en als het om woningbouwprijzen gaat is elk dubbeltje van belang. Heel veel energiezuiniger bouwen dan volgens de BENG-norm is allang mogelijk, ook met hout. Zo worden veel huizen volgens de veel strengere Passivhaus-normen – waar zo goed als geen energie voor verwarming hoeft te worden toegevoegd – juist in houtskelet- of kruislaaghout uitgevoerd. Uit duurzaamheidsoverwegingen wordt dan vaak gekozen voor isolatie van natuurlijke materialen, zoals vlas, cellulose of het toepassen van houtvezelplaten. Of er worden nog veel bredere spouwen getimmerd waartussen stropakketten passen. Ook een wandafwerking met stro en leem is een effectieve isolatievorm. De leem voegt massa toe, het stro houdt een luchtlaag vast die isoleert.




Hout in de hitte
Doordat hout minder massa heeft, is er nog een comfort-aspect: opwarming in de zomer. Bij hoge temperaturen speelt hetzelfde verschijnsel: hout houdt minder lang koelte vast bij oplopende temperaturen en geeft eerder de hitte van buiten door. Gecombineerd met de uitstekende luchtdichting en isolatie van houten constructies kan dat tot hoge binnentemperaturen leiden. Als airconditioning of andere koeling van het gebouw ontbreekt (bijvoorbeeld energiezuinige koeling met behulp van de aardgebonden warmtepomp), zal in het ontwerp van een modern houten gebouw veel nadruk moeten liggen op goede ventilatie. De limiet voor de opwarming van gebouwen wordt de Gewogen Temperatuuroverschrijding (GTO) genoemd. Daarbij wordt uitgegaan van 450 hitte-uren per jaar, waarbij de buitentemperatuur boven de 25 graden ligt. Het gebouw moet gedurende die tijd aan een gelimiteerd van de zogenaamde TOjuli-berekening voldoen, te weten 1,4. Het TO-getal wordt berekend aan de hand van een aantal kenmerken van het gebouw, waaronder het glasoppervlak en de aanwezigheid van zonwering. De houtbouw- en staalbouwvertegenwoordigers, tekenen momenteel bezwaar aan tegen deze normering. Ze menen dat lichte gebouwen niet zo sterk opwarmen als uit de berekeningen blijkt en vragen om nader, meer gedetailleerd onderzoek.